Bram Uil

“De tegenstrijd dat was mijn ding”

Door Annemarie Sour

Bram Uil groeide op in Zuid in een sfeer van swingende jaren vijftig hits en Hawaï-muziek. Zijn muzikale carrière als uitvoerend artiest strandde voortijdig en hij werd journalist in opleiding bij Het Vrije Volk. Hij droomde van het schrijven van poprecensies en wilde werken als dj. Hij greep zijn kans en belandde bij Hitweek, de Lex Hardingshow en het Kralingse Popfestival. Uil had het tij mee. De dwarse pubers van de babyboomgeneratie wilde popmuziek en niet meer macrameeën in de traditionele clubhuizen. Leegstaande kerken, kantoren en industriële gebouwen veranderden in poppodia. Uil stond vooraan om leegstaande oude panden op te pimpen. Zijn specialiteit: mensen met muziek, beelden, woorden en kleuren verwarmen.

“Mijn wieg stond in Rotterdam Zuid waar ik opgroeide in een familie die voornamelijk werkzaam was bij het spoor en in de haven. Ze hadden weinig ambitie, maar het was wel een vruchtbare muzikale omgeving. Mijn pleegvader speelde pedalsteelgitaar en met zijn metalen shagdoos maakte hij Hawaï-muziek. Hij speelde bij de NS hobbyband en was bevriend met een van de Kilima Hawaiians. Mijn moeder en vader zongen tweestemmig vijftiger jaren hits. En mijn opa die voor de Holland Amerika Lijn voer verzamelde 78-toerenplaten. Mijn gehoor werd geoefend en ik leerde spelenderwijs rubriceren.

Van mijn pleegvader kreeg ik een gitaar. Al snel zeurde ik over kapotte vingers en na de opmerking van mijn pa: ‘je bent zo muzikaal als een tafelpoot’ was dat het einde van mijn beginnende carrière als muzikant.

Ik ging na de Ulo, had op mijn veertiende mijn diploma op zak en haalde in de avonduren het diploma handelsavondschool. Ik kon op mijn vijftiende in dienst bij Het Vrije Volk op de boekhoudafdeling. Een jaar later was ik leerling-journalist in opleiding bij hoofdredacteur Idenburg. Het was een harde opleiding waarbij ik vliegende keep was voor de 21 edities van het HVV. Diep in mijn hart wilde ik poprecensent en dj worden. Ik had een muzikaal gehoor al was ik als tienjarige aan een oor doof geworden.

Ik was een actief mannetje. Op mijn brommer reed ik naar diverse plekken om bands te adviseren, ik werd manager van bands en voor Hitweek was ik muziekrecensent. Dat was de krant van Willem de Ridder. Iedereen kon daaraan mee doen en tot mijn eigen verbazing stond ik er in. Het was een open source. Nederlandse bands hadden de ambitie om tot de wereldtop te willen behoren. Maar de liedteksten waren abominabel en de uitspraak vaak steenkolen-Engels. In Hitweek schreef ik de hele Nederwiet aan flarden.

Lex den Haring, die een platenzaak had in Gouda, ontmoette ik als journalist. Een tijdje later ontmoette ik Lex op een feest bij vrienden waar ik platen draaide. Hij vond dat goed en zo belandde ik in het voorprogramma van de Lex Hardingshow, de artiestennaam voor Lex den Haring. Ik ben expert geworden en mede-uitvinder van segwaymixen. Dan hoor je niet wanneer het ene nummer eindigt en het andere nummer begint en ik specialiseerde me in videotechnieken om te kunnen spelen met beelden op het ritme van de muziek: VJ genaamd.

Ik had en heb geen favoriete muziek. Ik was algemeen journalist en muzikaal wilde ik ook open minded zijn. Van hardrock, Noord-Indiase ragamuziek, klassiek tot aan Pink Floyd. Dat kon in die tijd, de jaren zestig en zeventig, als live dj absoluut niet. Dat was een verschrikkelijk taboe. Mijn leidraad bij het draaien van muziek had ik opgepikt bij Dick Hillenius. Hij zei ooit: ‘De meeste mensen zijn uit op herinneringsplezier en slechts een kleine groep is bezig met het plezier van het muziek ontdekken. Voor mij werd dat het uitgangspunt een mix van zowel herinneringen als ontdekken is de ideale mix.

Van Ernst van Altena, een dichter en schrijver van liederen leerde ik songteksten vertalen en de achtergronden van de techniek van een lied. De meeste mensen hebben geen benul van de tekstuele kant van de muziek. Mijn grote kracht was dat ik mensen zowel muzikaal als tekstueel kon verwarmen. Als vanzelf kwamen tekst, beeld en geluid samen. Ik reed langs kraakpanden om radio-uitzendingen te maken.

Binnen het Kralingse Popfestival van 1973 was ik als mol actief. Bij de organisatie was ik zomaar binnengelopen en ging klusjes opknappen. Na vele maanden behoorde ik tot de kern van de organisatie en werd ik vliegende keep. Ik was de verstekeling die zich inwerkte tot een vast lid van de bemanning. Ik zorgde dat Dr John op het podium verscheen, maar ook dat Grace Slick van Jefferson Airplane, die een geweldige teringzooi in het Rijnmondhotel had gemaakt, tot de orde werd geroepen. Op mijn 23ste had ik een giga netwerk opgebouwd.

Het was de tijd dat de provobeweging over het land rolde. De jongeren wilde iets met muziek en disco. Door de opkomst van de popmuziek gingen jongeren zich ermee identificeren en kwam de muziekcultuur op gang. De vooroorlogse generaties begrepen niets van die dwarse pubers en de traditionele clubhuizen wisten zich geen raad. Het moest anders! Zo kon het gebeuren dat je een zoldertheater met budget kreeg met een groep jongeren. Kerken, kloosters en oude industriële gebouwen stonden leeg en zo ontstonden de filmhuizen, muziekpodia en alternatieve clubhuizen. Je kreeg tal van aanbiedingen om zaken op te zetten

Ik verliet de Rotterdamse muziekscène en vestigde me in Schiedam die weer een heel eigen scene heeft. Wij, de zussen Hillie en Hennie de Jonge, Peter Pijpers en ik zochten een pand waar we een grootstedelijk café konden beginnen met performances en muziekoptredens. De aannemer wilde het leegstaande pand De Graauwe Hengst slopen, maar de gemeente stond dat niet toe. We konden het voor 300 gulden huren. Ik was zo gepokt en gemazzeld in het besturen en een nieuwe bestemming vinden voor een gebouw, dat we er zijn ingestapt.

Vanaf het begin af aan was Quibus een poppodium waar ook ruimte was voor dichters, schrijvers en theateroptredens. Ik zag in Rotterdam en Schiedam veel muzikaal talent. Talent ontwikkelen zit in mijn DNA. Waar konden talentvolle jongeren terecht? In de jaren zeventig was er niets. De Quibus fungeerde als kweekvijver. Soms gaf ik jongeren een rapport hoe ze zich verder konden ontwikkelen. Kees van Krugten kreeg zo’n brief van me. Zijn ritmisch gevoel en snelheid waren bijzonder, maar zijn fysiek gebruikte hij verkeerd. Hij werkte vanuit de schouders en niet vanuit zijn lichaam. Kees we zijn hier niet aan het timmeren maar aan het drummen!

Er ontstond onrust in de Quibus en ik moest het pand verlaten. Dat was voor mij een verschrikkelijke periode. De muziek was zoek, want ik had mijn verzameling van 1000 lp’s meegenomen. Een groep jongeren wilde dat ik terugkwam, maar ik wilde zelf niet meer. Ook werkte ik in die tijd samen met Koos Zwart (VARA) voor het VPRO-programma Radiola. en draaide bij Sensi Smile van Ben Donkers, een club waar je softdrugs kon kopen. Ik wist precies wanneer mensen tripten en wanneer ze flipten. Ik kon ze een trip geven en ze eruit halen met mijn muziek.

Ik had de pretentie mensen verhalen te vertellen met mijn muziek. Dat deed ik ook met mijn radioprogramma’s. Altijd maar doorgaan als een perpetuum mobile zonder dat ik het in de gaten had. Ik nam mensen mee. Ze konden erop wegdromen. Ik was de ideale man als je een trip had.

De muziek is de taal om stemmingen te creëren. Muziek is de taal van het hart en kent vele emoties. Het is de uitdrukkingsvorm naast de taal van het hoofd. Het is de kunst om vanuit beide hersenhelften te werken.

Ik ben uit de muziek en journalistiek gestapt. Ik zag de tendens dat platenmaatschappijen zoveel macht kregen. Je moest eerdere recensies over platen meesturen en je verhaal voor publicatie inleveren. Daar had ik geen zin in. Je suis independent. Daar betaal je een prijs voor. De tegenstrijd dat was mijn ding. Maar als je zo bent, plaats je jezelf buiten de orde. Mijn drive is: Ik wil een goed mens zijn. Voor mij is van belang dat mensen iets aan mijn muziek en teksten hebben. De mix van herinnering en ontdekking dat is de rode draad.”

Bram Uil Foto Jan Banning

Bram Uil Foto Jan Banning